Voorwoord..Er waren in onze woonwijk mysterieuze verdwijningen van veel katten. Op een bewuste avond bij mijn thuiskomst van een familiefeest en tot mijn grote ontzetting oog in oog kwam te staan met de kattenmepper,en door het gebeuren wat veel indruk op mijn had gemaakt besloot ik al snel een fantasie verhaal te gaan schrijven samen met mijn neef Koos. Ik schreef een stukje en mailde het door aan mijn neef,elke keer was het weer een feest als zijn mail binnen kwam .
Zoals de meesten van jullie weten was er in (10-6-2010) een groot drama in ons gezin het grote verlies van onze zoon, onze prachtige zoon Richard die plotseling was overleden aan hartfalen,de jaren daarna is een zwart gat en met zoveel verdriet dat ik het niet meer kon opbrengen nog maar wat te willen schrijven, op dit moment kost het mij nog steeds heel veel moeite maar onze zoon Richard zou het gewild hebben dat ik door ging met wat ik zo leuk vond, dus wil ik vandaag een beginnetje maken en het met jullie gaan delen.
In het anders zo vredige Engelse stadje, gelegen aan een groot meer met een klein, allerliefst haventje, waren de mensen al dagen in de ban van de mysterieuze verdwijningen van al heel veel katten.
Alicia woonde alleen in het grote witte huis op de heuvel met uitzicht op het haventje. Menigmaal stond ze met een dromerige blik langdurig voor het grote raam en dacht dan met weemoed terug aan de dagen dat haar ouders nog leefden. De familie Hoskett had van generatie op generatie in dit huis gewoond. Ook Alicia was hier met haar twee oudere broers Chistoffel en Thomas opgegroeid. Maar beide broers woonden nu in Londen.
Alicia miste Christoffel en Thomas. Sinds haar ouders twee jaar geleden waren gestorven werd het gemis aan haar broers bovendien steeds groter. Londen was weliswaar niet het einde van de wereld, maar toch kwam ze er maar niet toe haar broers te bezoeken. Ze zag er tegenop om in de stoffige boemeltrein te reizen, waar drukpratende passagiers kennelijk steeds weer hun verhaal kwijt moesten. Wellicht vertoonde Alicia wat autistische trekjes, want ze was het liefst op zichzelf en vermeed bij voorkeur drukke gezelschappen en de aanwezigheid van onbekenden.
Normaal werkte ze in het kleine natuurhistorische museum van Plyn, maar vandaag had ze, met het vaste voornemen eens een stevige wandeling te maken, vrijaf genomen. De ruige natuur van Plyn trok de jonge vrouw enorm aan. Hier wist ze zich onbespied en hier kon ze zich veilig onttrekken aan de nieuwsgierig priemende blikken van de vrouwen in haar omgeving, die zich heimelijk bleven afvragen waarom Alicia nog steeds niet aan de man was, zoals zij dat pleegden uit te drukken. Diep in hun hart waren deze vrouwen jaloers op haar diepbruine ogen, op haar donkere, gewillig rondom haar blanke gezicht dansende krullen, maar vooral op haar bekoorlijke elegantie en schoonheid.
Alicia besloot bij het ontbijt nog even het plaatselijke nieuws door te nemen. Hierin stond met grote letters te lezen dat alle kattenbezitters ramen en deuren gesloten moesten houden, omdat de laatste weken steeds meer katten op miraculeuze wijze waren verdwenen…Maar juist toen Alicia de krant wilde openslaan ging de telefoon. “Je spreekt met Daisy Voss”, hoorde ze aan de andere kant van de lijn zeggen. “Juffrouw, neemt u mij vooral niet kwalijk dat ik u op dit vroege uur thuis opbel, maar het gaat om een bijzonder vertrouwelijke aangelegenheid en ik weet dat u nu vrijuit kunt praten”, sprak hij ernstig en een tikkeltje geaffecteerd. Even flitste het door Alicia’s hoofd dat die verwaande kwast haar wellicht een aanzoek wilde doen, maar ze verwierp deze gedachte weer, toen hij vervolgde: “Ik wil in het belang van de volksgezondheid uw hulp inroepen. Telefonisch wil ik daar echter niet al te zeer over uitweiden, maar u moet weten dat het om een bijzonder delicate kwestie gaat. Nog belangrijker is dat u vooral moet begrijpen dat uw medewerking, met het oog op een onderzoek dat ik onlangs heb ingesteld, van essentieel belang kan zijn”. Hij beklemtoonde elk woord met veel nadruk om zo de belangrijkheid van zijn mededeling extra gewicht te geven. Alicia kende Daisy Voss oppervlakkig. Lang geleden was het kortstondig een studievriend van haar oudste broer geweest. Hij was toen ook een aantal keer bij hen thuis geweest, maar de toen vijftienjarige Alicia had meestal weinig of geen aandacht aan hem geschonken. Hoewel hij geen opvallende verschijning was oogde hij verzorgd, ja zelfs gedistingeerd. Wel sleepte hij wat met zijn linker been, wat hij zou hebben overgehouden aan de kinderverlamming, waaraan hij als zevenjarig jongetje had geleden. Alicia keek, met de hoorn nog steeds tegen haar oor gedrukt, een moment verbaast voor zich uit. Wat wilde hij van haar, en nog wel in het belang van de volksgezondheid? Ze was even sprakeloos, hapte even naar adem en zei toen: ”Meneer, ik begrijp er werkelijk niets van, ik ben bang dat u het verkeerde nummer heeft gedraaid, want…”Nee, beslist niet”, onderbrak hij haar, “u bent immers juffrouw Alicia Hoskett, u woont in het witte huis op de heuvel en u werkt toch in het museum van Plyn?” “Ja…, ja…, dat klopt”, stamelde Alicia, “maar…” ”Luister, ik zal het u allemaal uitleggen en ik zou daarvoor graag een afspraak met u maken. Schikt het u dat ik vanavond om acht uur even bij u langskom? Alicia wilde niet botweg weigeren, maar voelde er tegelijkertijd weinig voor om een persoon, die ze slechts vaag kende en die ze al lange tijd niet meer had gezien of gesproken in haar eigen domein toe te laten. “Nee, ik ben vandaag vrij; misschien dat we elkaar in de loop van de dag kunnen ontmoeten in een openbare gelegenheid”, antwoordde ze, ondanks haar innerlijke onzekerheid toch wel tevreden over haar kordate repliek. “Juffrouw Hoskett, er mag beslist geen ruchtbaarheid worden gegeven aan wat ik met u heb te bespreken, dus praat ik liever niet in een gelegenheid waar de muren oortjes hebben. Als u mij liever niet in uw huis ontvangt, dan stel ik voor dat wij het gesprek vanavond om acht uur in de werkkamer van mijn woning voeren”. Alicia begon zich steeds ongemakkelijker te voelen, maar durfde door de aandrang die uit de woorden van Daisy Voss klonk niet langer tegen te sputteren en stemde dus, zij het schoorvoetend, met het opmerkelijke voorstel in. Ten slotte dicteerde hij haar zijn adres en verbrak, nadat hij haar beleefd nog een prettige dag had toegewenst, met een klik de verbinding.
Alicia schoof de krant terzijde en probeerde, met de kin rustend op haar handen, gestut door de armen die met de ellebogen zwaar op tafel steunden, een verklaring te vinden voor dit merkwaardige telefoongesprek. Wat had dit allemaal te betekenen? Was het, misschien onder één of ander bespottelijk voorwendsel, toch een versiertruc? Wat zou hier anders achter kunnen steken? Ze stond van haar stoel op, liep naar de hal, sloeg in één vloeiende beweging een jas om haar schouders, nam de sleutel van het haakje en verliet het huis. “De buitenlucht zal me goed doen”, mompelde ze terwijl ze met een beetje duizelend hoofd wankelend over het tuinpad liep.
Eenmaal in het loverrijke natuurgebied bij het grote meer aangekomen, waar de bomen alweer volop in het blad stonden, wist Alicia haar gedachten weer wat te ordenen en kon ze zich weer wat ontspannen. Het was een nevelige dag, de zon had zich nog niet laten zien en in het bos schemerde het zelfs een beetje. Plotseling hoorde ze op slechts enkele meters afstand rechts van haar een ijzingwekkende kreet, terwijl de takken van het struikgewas heftig op en neer bewogen. Verstijfd van schrik bleef Alicia prompt roerloos staan. Opnieuw klonk er een rouwe, langgerekte kreet, waarin Alicia nu onmiskenbaar het geluid van een in de nauw gedreven kat herkende. Het werd stil, totdat opeens uit het ritselende struikgewas de gestalte van een man met een honkbalknuppel oprees. Alicia dook als in een reflex ineen, terwijl ze de man vanachter een vlierbesstruik op zijn rug bleef kijken. Deze boog zich voorover, kwam weer overeind en boog zich nog eens voorover, waarbij hij opnieuw onder het gebladerte van de struiken verdween. Ondanks haar angst wist Alicia zich met trillende benen weer uit hurkstand te verheffen en strekte zich uit om beter te kunnen zien wat de man uitspookte. Maar voordat ze het goed en wel besefte stond ze oog in oog met .… Daisy Voss, de gevreesde kattenmepper van Plyn, zoals zij later zou vernemen. Daar stond hij met het buitenwesten geslagen, weerloze kat, die door zijn krachtige hand ruw vastgegrepen en bungelend aan het opgerekte nekvel, tot Alicia’s ontsteltenis grote gelijkenis vertoonde met haar zo dierbare lapjeskat Micky. Onmiddellijk zette Alicia het op een lopen, in de wetenschap dat de mankepoot haar toch niet kon volgen. Hij riep haar nog na dat hij alles kon uitleggen, maar in zijn uitleg was Alicia nu allerminst geïnteresseerd. Ze besefte tegelijkertijd dat ze niet meer naar huis kon, omdat Daisy Voss haar daar zeker zou weten te vinden, dus snelde ze zonder om te kijken rechtstreeks door naar het station. Ondertussen pijnigde zichzelf met de kwellende vraag of ze Micky, toen ze haar huis vanmorgen verliet, niet onopgemerkt naar buiten had laten glippen. Ze zou vanavond mevrouw Blair wel opbellen met de vraag of zij polshoogte wilde nemen. Mevrouw Blair, een oudtante van de voormalige premier, woonde slechts twee honderd meter bij Alicia vandaan en was gelukkig in het bezit van een reservesleutel. Bij het station aangekomen kocht ze aan het loket direct een kaartje naar Londen en nam bij de kiosk en passant een gratis krant uit het rek. Vervolgens spoedde ze zich met rasse stappen naar het perron.
In de trein nam Alicia, na weer een beetje op adem te zijn gekomen, de krant. Dit met het oogmerk zich hierachter wat te kunnen verschuilen en om alvast een schild op te werpen tegen de ongewenste opdringerigheid van één of andere medepassagier. Onmiddellijk viel haar blik echter op het schokkende artikel over de mysterieuze verdwijningen van de vele katten in en rondom Plyn. Met kloppende slapen stelde ze bleekjes vast dat nu alleen zij wist wie deze wrede, meedogenloze kattenmepper was. Hoewel de coupé zich geleidelijk aan vulde met steeds luidruchtiger wordende reizigers en jengelende kinderen, voelde Alicia zich nu toch veilig en, met het vooruitzicht dat zij straks bij haar broer zou zijn, ook enigszins opgelucht.
Toen zij tegen de avond op het station in Londen was gearriveerd bestelde ze onmiddellijk een taxi en gaf de chauffeur het adres op van haar oudste broer Christoffel. De grauwe wolken hadden zich nu samengepakt en een miezerig regentje hing als een sluier in de lucht. De langzaam neerdalende regendruppels probeerde zich aan de voorruit vast te hechten, maar de ruitenwissers wuifden de door de straatverlichting glinsterende druppeltjes in rustige, regelmatige, bewegingen onvermoeibaar weg. Een half uur later viel Alicia haar grote broer snikkend en bevend in zijn gespierde armen.
Na het avondmaal, weer wat tot rust gekomen, deed Alicia haar broer het onthutsende relaas van haar belevenissen. Christoffel keek haar met veel interesse aan, schudde bijna onmerkbaar even het hoofd en vertelde haar vervolgens dat hij wist dat dokter Daisy Voss inderdaad met een bijzonder vertrouwelijk onderzoek bezig was. Hij vertelde ook dat hij er van op de hoogte was dat dokter Voss zich voor zijn onderzoek had belast met het noodzakelijke “veldwerk”. Christoffel, had beroepshalve namelijk bijna dagelijks contact met hem. Alicia keek hem met grote ogen aan, wilde iets zeggen, maar kon even geen woord uitbrengen. “Daisy Voss, is een weliswaar wat zonderlinge persoon, maar ook een begenadigde wetenschapper en geneticus”, vervolgde Christoffel zijn gesprek”. “Zo had Daisy ook ontdekt dat er alleen bij een aantal in Plyn aangetroffen katten, op een nog onbekend moment, een mutatie in de genetische structuur was opgetreden, waardoor deze katten niet langer resistent waren tegen een onbekende variant van de in principe alleen bij katten voorkomende niesziekte. Hij veronderstelt nu dat deze levensgevaarlijke en nog niet te bestrijden ziekte, vergelijkbaar met de vogelgriep, ook op mensen kan worden overgebracht en…”, ging Christoffel verder, “dokter Voss houdt er nu zelfs rekening mee dat er inmiddels al verscheidene mensen in de omgeving van Plyn aan deze geheimzinnige ziekte zijn bezweken. Maar aangezien dokter Voss het onweerlegbare bewijs van zijn hypothese nog niet heeft kunnen leveren, omdat daarvoor nog nader onderzoek is vereist en omdat hij beslist geen onnodige opschudding wil veroorzaken, werkt hij, zonder dat hij de autoriteiten in dit stadium wil inschakelen, met slechts een select aantal medewerkers, in het diepste geheim aan dit belangwekkende onderzoek”. Alicia, die al die tijd op het puntje van haar stoel had gezeten was perplex en liet zich nu met een zucht tegen de rug van haar zetel terugvallen. “Maar Christoffel, waarom heeft dokter Voss mij dan bij zijn onderzoek willen betrekken?” vroeg zij met hese stem, na een moment zwijgzaam voor zich uit te hebben gestaard. Christoffel fronste zijn wenkbrauwen en antwoordde: “Zusje, ik zou het waarachtig niet weten.
De volgende dag viel de Times op de mat. In een heel klein artikeltje stond op de vijfde pagina te lezen dat er in het middennachtelijke uur in een museum in het rustieke plaatsje Plyn een inbraak was gepleegd. Curieus genoeg was er, voor zover men dat had kunnen nagaan, niets ontvreemd; alleen een opgezette zwarte moeraskat bleek te zijn verdwenen…. Christoffel had zijn donkere wenkbrauwen opgetrokken bij het lezen van het krantenbericht dat de opgezette zwarte moeraskat uit het museum was ontvreemd.”Zou Voss er iets mee te temaken hebben?”…..
Alicia was al vroeg in de morgen inkopen gaan doen voor het avondeten zij wilde haar goede beentje voor zetten en vandaag eens het oude Plyn”s recept te bereiden voor haar broers. En verheugde zich er erg op weer eens samen aaneen tafel te dineren net als vroeger…Alicia wilde nog eventjes langs het oude post kantoor lopen om op te bellen naar het museum om nog enkele daagjes vrijaf te vragen nu zij toch in Londen was wilde zij nog wel wat langer vertoeven bij haar broers Christoffel en Thomas. Alicia had haar boodschapjes gedaan voor het oude Plyn’’s recept en keek trots in haar boodschappenmandje naar de lekkernijen die zij vergaard had .Nu nog even langs het postkantoor ,zij was al lang onderweg en haar broer Christoffel zal wel denken waar zij zolang bleef. Alicia stapte door de zware deur van het postkantoor het wemelden van de mensen ,met natte stinkende jassen of zij al heel wat dagen een dooie muis in de zak hadden. Er kwam een lichte paniek over haar heen,dat zij het liefs weg wilde rennen in haar als ware quasi gecompliceerde geestrijk .Alicia deed het omgekeerde en bleef stokstijf staan en denkend wat te doen uit deze nogal miserabeler situatie. Haar benen voelde aan als een geketende gevangene ,de zweet druppels parelde langs haar mooie voorhoofdje. Een dame van middelbare leeftijd die het schouwspel had aanschouwd kwam op Alicia af, “ gaat het juffrouw? u zweet helemaal ! of bent u misschien in blijde verwachting?” Alicia keek met grote schrikogen de oudere dame aan ,was dame met keurig opgestoken haar en een nepbontje wat wel erg echt eruitzag ,maar Alicia bedacht dat tegenwoordig er maar weinig mensen waren dat nog durfden tedragen , Alicia liet die gedachten maar weer varen tegenwoordig kon je echt en onecht toch niet meer onderscheiden. De dame stond met vriendelijke vragende ogen te wachten op haar antwoord. En reikten Alicia een papieren zakdoekje aan,Alicia pakte het zakdoekje aan en zei;” het gaat wel dank u mevrouw is erg attent van u. Het zakdoekje rook naar eau de cologne, kon zij haar nog herinneren wat haar oma ook gebruikten voor ieder wissewasje. Dat geur je toch altijd ergens aan doet denken raar was het toch .!” Zal mijn even voorstellen” vervolgde de dame “ Lady Armella Voss .,De schrik sloeg Alicia om het hart , zou het Daisy Voss zijn moeder zijn ? en stotterde prettig met u kennis temaken ,maar wilt u mijn excuseren ,ik bedenk me.. en verder kwam zij niet, Alicia liep als het ware als opgeschrikt gevleugelde meerkat het postkantoortje uit .Lady Armella keek haar hoofd schuddend na ,en vond dat de jonge dame zicht wel erg vreemd gedroeg. Buiten gekomen stond Alicia nog naar lucht happend als een Zwaardvis die op het droge lag. ….En maakte dat zij als de wiedde wederga weg kwam, opweg naar de bushalte………
Christoffel was vergeten te zeggen tegen Alicia dat hij van morgen een afspraak met zijn jongere broer Thomas had, om aan hun grote jongens droom te werken, die zij al van kinds af hadden gehad. Thomas die aan de andere kant van Londen in een mooi groot oud herenhuis woonden .Christoffel besloot nog even een half uurtje te wachten op zijn zusje om het nieuws te brengen over de ontvreemde zwarte moeraskat. …Aangezien Thomas een mannetje van de tijd was kon hij niet meer langer wachten en legde de Times open op pagina vijf zodat Alicia bij thuis komt kon lezen ,Met een briefje erbij; “Ik ben vandaag bij Thomas” vriendelijke groet Christoffel.
Lang gewacht op deze wel heel speciale dag!
Christoffel had de kraag van zijn jas nog wat hoger opgetrokken. Wachtend op een taxi ondervond hij dat het wel erg kil was voor de tijd van het jaar. Hij raakte verkleumd door de hardnekkige mist die in de straten van Londen dagenlang kan blijven hangen. Omstrengeld door nevelslierten die hem als de tentakels van een onmetelijk, waterkoud en kwalachtig wezen in de greep hielden, drongen minuscuul kleine druppeltjes door de knoopsgaten en grove stiknaden van zijn tweedjas heen, die door het hieronder gedragen flanellen overhemd onverbiddelijk werden geabsorbeerd. Geërgerd stelde Christoffel vast dat de jas die er zo modieus had uitgezien steeds zwaarder om zijn schouders ging hangen en dat het kledingsstuk, anders dan het in de kraag gestikte etiket vermeldde, geenszins waterbestendig bleek te zijn. Het onverkwikkelijk aan de huid plakkende hemd bezorgde hem over het hele lijf koude rillingen en zijn uit afschuw opgetrokken neus geleek nu op een druppelend kraantje waarvan het leertje was stuk gegaan.
Vermengd met de uitlaatgassen en roetdeeltjes van het immer ronkende en in de overvolle straten van deze metropool gedurig voortrazende verkeer, was de mist verworden tot een vieze smog die hem in een sombere, mistroostige stemming had gebracht. De onaangename atmosfeer deed hem des te heviger terugverlangen naar de verkwikkende, zilte zeelucht van zijn geboortestreek en hij kreeg heimwee naar het witte huis op de groene heuvel in Pynn; het huis waar hij zo zorgeloos zijn jeugdjaren had mogen slijten.
Juist nadat hij nog eens klappertandend op zijn bewasemde horloge had gekeken, zag hij plotseling vanuit een ooghoek boven de daken van een rij auto’s een wazig verlicht venstertje met de groene letters FREE uit een fijnmazig gordijn van mist opdoemen. Opgelucht stak hij zijn hand op en nog voordat het voertuig onder het betreffende dwaallichtje zich werkelijk vertoonde, riep hij al uit volle borst: “Taxi!” De oplettende bestuurder remde sterk af, bracht de auto langs de stoeprand bijna slippend tot stilstand en schoof welwillend het raampje wat wijder open. ”Goedemiddag Sir, kan ik u een lift geven?” Zonder evenwel het antwoord te hoeven afwachten, aangezien de schimmig toegesnelde gedaante op het trottoir hem met gebaar en lichaamshouding al voldoende informatie had verschaft, stapte de chauffeur uit om kordaat en uitnodigend het achterste portier voor zijn passagier te openen. “Waar mag ik u met deze comfortabele bolide naartoe brengen Sir?”, vroeg hij. Daarbij sloeg hij lichtjes met de vlakke hand op het natbetraande plaatwerk van zijn oldtimer, zoals een ruiter uit genegenheid zijn paard liefkozend tedere klapjes pleegt tot te dienen. ‘’Clement Court‘’, bromde Christoffel. Hij besefte natuurlijk wel dat hij daarmee nors en kortaf reageerde op de vriendelijke woorden van de chauffeur, maar hij wist het melancholische gevoel dat hem op dit moment beheerste nog niet van zich af te zetten. Hij plofte met een zucht op de achterbank van de behaaglijk verwarmde Austin neer en werd, behalve de muffige geur die met een klein stofwolkje uit de sleetse stoffering van de zitting opsteeg, nu ook de onaangename geur gewaar die uit zijn eigen natte kleding opwalmde. Misschien is de chauffeur wel afkomstig van de Schotse hooglanden, flitste het opeens door zijn hoofd, nadat hij in een oogwenk had opgemerkt dat er baldadige, kastanjebruine krullen en lange, gewillige manen onder de chauffeurspet vandaan waren gesprongen.
De bestuurder bleek de stemmig van zijn passagier al bij het instappen haarfijn te hebben getaxeerd en meende hem wat te moeten opbeuren. Na de taxi eerst te hebben laten optrekken en nog even een dot gas te hebben gegeven, bracht hij met een olijk gezicht en gekke grimassen, opeens luid neuriënd het Engelse volkslied ”God save the Queen” ten gehore. Christoffel, die vanaf de achterbank naar de binnenspiegel keek en daarin prompt de grappige mimiek van deze dwaze chauffeur weerspiegeld zag, was blij verrast dat hij was ingestapt bij iemand die kennelijk over de zeldzame gave beschikte om een slecht humeur als sneeuw voor de zon te doen verdwijnen. Als bij toverslag verscheen er nu een brede grijns op zijn gezicht. Nochtans dommelde hij al na luttele minuten in om pas drie kwartier later knikkebollend uit deze genoeglijke sluimering te ontwaken. Dit geschiedde toen hij de opgewekte stem van de chauffeur plotsklaps hoorde zeggen: ”Clement Court“. Hij veerde terstond op, rekende snel af en gaf de man een dikke fooi. “Thanks sir”. De chauffeur aarzelde nog wat, maar kon de vraag die hem kennelijk al de hele rit op de lippen had gebrand niet langer voor zich houden. ‘’Sir, mag ik u wat vragen, woont hier niet de bekende wetenschapper en uitvinder Thomas Hoskett?’’ Christoffel knikte minzaam en nam toen gauw met een vriendelijk glimlachje afscheid. Monter liep hij naar de openstaande poort van het statige, smeedijzeren hek, dat tot zijn verbazing was overwoekerd door een felgele bloemenpracht van een soort wilde rozen die, hoewel het voorjaar nog moest beginnen, al een zoete, weeïge geur verspreidden. Even bleef hij verrukt staan kijken en haalde nog eens diep adem alvorens hij met onvaste tred het prachtige, fraai geplaveide pad opliep. De bedwelming van de rozen hadden hem een beetje zweverig en licht in het hoofd gemaakt. Toen hij op de bel drukte, was er plotseling een wonderlijk geluksgevoel bij hem naar boven gekomen. Misschien was dit wel de ‘grote dag’ en hing er iets in de lucht dat zijn leven en dat van zijn broer een totaal andere wending zou geven. Deze gedachte werd hem ingegeven door een raadselachtig soort intuïtie waarvan de intensiteit bij elke voetstap die hij in de gang hoorde naderen sterker werd. Direct nadat de grote mahoniehouten deur royaal openzwaaide, werd Christoffel begroet met de stevige handdruk van zijn broer Thomas, die hem tegelijkertijd met de andere hand, heel opgetogen, een wetenschappelijk blad voorhield. ‘’Er staat spectaculair nieuws in broertje’’. Thomas stelde voor meteen door te lopen naar het lab, waar hij en Christoffel al jaren werkten aan een geheim project: de ‘dimensionale tijdspoort’. De bedoeling van dit apparaat was om op enig moment materie, mens, of dier, zowel in tijd als ruimte, versneld vooruit en achteruit te verplaatsen. De broers waren al jaren in de ban van dit pretentieuze, sterk tot de verbeelding sprekende project. Na werktijd konden zij bij de open haard in de ruime salon van de stijlvol ingerichte patricierswoning, onder het genot van een goed glas wijn en een bolknak, waarvan de rook op die momenten langzaam naar het rijk bewerkte plafond kringelde, eindeloos filosoferen over het ontstaan van het heelal. Hieraan was ook naar hun overtuiging een oerknal vooraf gegaan, maar volstrekt anders dan dat dit door meeste wetenschappers werd voorgesteld.
‘’Broertje kom eens zitten en lees dit bericht! Het bevestigt wat wij al jarenlang veronderstellen. Naar het schijnt wordt onze hypothese binnenkort bewaarheid. Dit stelt ons in staat nu al de volgende stap te zetten, omdat we een belangrijke onderzoeksfase kunnen overslaan’’. Gretig las Christoffel de dikgedrukte kop van het artikel, dat was gedateerd op 17 maart:
‘’Amerikaanse astronomen hebben in de Melkweg een niet eerder waargenomen nevel ontdekt, waarvan uit de structuur, in samenhang met een sterk fluctuerende stralingsintensiteit, een verschijnsel buiten tijd en ruimte kan worden afgeleid. De leider van het onderzoeksteam meende hierin zelfs een ‘vingerafdruk’ van de almachtige schepper te hebben ontwaard. Door de toepassing van een unieke onderzoeksmethode, waarbij gebruik is gemaakt van een nieuw type spectrumdetector, konden de astronomen in de nevel interferentiepatronen aan het licht brengen, die laten zien dat er interstellaire ruimten zijn die sequentieel krimpen en expanderen. Deze waarnemingen duiden onmiskenbaar op een extracontinuüm. Dit betekent dus dat er buiten ons universum een energetisch fenomeen, een singulariteit, actief moet zijn dat, onafhankelijk van tijd, ruimte en materie, invloed kan uitoefenen op ons sterrenstelsel. Het beïnvloedt en differentieert niet alleen het tijdsverloop, maar lijkt ook extreem heftige atomaire reacties te kunnen opwekken. Met deze ontdekking verwachten de wetenschappers, die nog niet met naam en toenaam in de krant wilden, de relativiteitstheorie van Einstein te kunnen weerleggen en zelfs de oerknal (de explosie die aan de geschiedenis van het universum voorafging) te kunnen verklaren. Een aantal vooraanstaande sterrenkundigen die zijn verbonden aan de universiteit van Harvard, hopen binnen enkele jaren het ultieme bewijs te kunnen leveren dat het nog onbegrepen, niet te definiëren fenomeen, werkelijk bestaat’’.
Er volgde een lange uiteenzetting met ingewikkelde formules die aan de kwantummechanica waren ontleend.De recensent besloot het artikel met de conclusie:
‘’Indien mocht blijken dat de summier naar buiten gebrachte onderzoeksresultaten inderdaad op waarheid berusten, zal deze ontdekking een nieuwe werkelijkheid creëren, die de gehele wetenschap op zijn grondvesten zal doen schudden ’’.
Christoffel kreeg een kleur van opwinding, maakte een vreugdesprongetje en klapte in zijn handen. ‘’Dit is zeker fantastisch nieuws. Deze ontdekking zal onbetwist leiden tot een definitieve doorbraak bij de ontwikkeling van een nieuwe visie op de werkelijkheid. De inzichten, waaraan de Big Bang-theorie ten grondslag lag, zijn nog onvolledig zolang daaraan geen essentiële kenniselementen worden toegevoegd. We weten allang dat als je naar de sterrenhemel kijkt, je in feite terugblikt in de tijd, maar dat je door een logische omkering van dit perspectief straks ook vooruit zal kunnen blikken,….’’ Hij maakte zijn zin niet af, maar er kwam een visionaire blik in zijn ogen. Evenals zijn broer deed hij er verder het zwijgen toe. Er was werk aan de winkel, want het volgende experiment met de gereconstrueerde deeltjesversneller vereiste de nodige voorbereidingen. Deze werkzaamheden vereisten nu meer dan voorheen alle aandacht en concentratie.
Ofschoon zowel Christoffel als Thomas over een geordende, gedisciplineerde geest beschikten, lag het lab bezaaid met paperassen en wiskundige aantekeningen die hier open en bloot lagen uitgespreid. Maar dit kon naar hun oordeel geen kwaad, omdat er zelden bezoekers in het laboratorium kwamen en een leek toch niets van de formuleringen en aantekeningen zou begrijpen. De via een glazen gang met de villa verbonden onderzoeksvertrekken bestonden uit vier afdelingen, waarvan in het kleinste, geblindeerde deel, ook Dr. Daisy Vos een laboratorium had ingericht. Hier verrichtte hij onder andere zijn geheimzinnige kattenonderzoek. Net toen de broers, na een vluchtige blik op de in aanbouw zijnde ‘tijdpoort’, hun taken met bezieling en een vernieuwd elan wilden oppakken, ging de deurbel. ‘’Meneer Thomas ik doe wel open’’, riep Rosa vanuit de keuken door de intercom. De luidspreker van de installatie vervormde haar stem enigszins waardoor deze een beetje omfloerst bleef naklinken.
Rosa, die al vele jaren bij Thomas in dienst was en piekfijn het huishouden verzorgde, was jong weduwe geworden. Zij was midden vijftig en had prachtige grijze ogen, die evenwel onafgebroken droevig stonden sinds haar enige kind Sandon op achtjarige leeftijd bij het strand van Pynn door de golven was verzwolgen. Een verraderlijke onderstroom had hem kilometers meegesleurd. Pas drie dagen later had de onberekenbare zee het ontzielde lichaampje weer aan land gebracht. Christoffel en Thomas waren hiervan toen getuigen geweest. Na dit dramatische ongeluk was Rosa, vervuld van een intens verdriet, ontroostbaar naar Londen verhuisd, omdat zij de aanblik van de zee vanaf dat moment niet meer kon verdragen. Thomas was haar jaren later voor de ingang van een groot warenhuis tegengekomen, raakte toen met haar in gesprek en vroeg de zwaar beproefde vrouw uit compassie, maar ook omdat hij wel wat hulp in de huishouding kon gebruiken, bij hem te komen inwonen. Rosa had hiermee zonder aarzeling ingestemd. Je kon nog steeds zien dat zij vroeger een bijzonder knappe verschijning was geweest. Zij was volslank en bijna altijd gekleed in een zwarte jurk met daarop een onberispelijk wit schortje. Zij had lang, goudblond haar, dat in een prachtige vlecht was samengebonden en langs haar nog vrijwel rimpelloze gelaat bevallig over haar linker schouder hing. Met het verstrijken der jaren waren er tussen de gouden strengen steeds meer grijze haren verschenen, die in het volle licht af en toe fascinerende glinsteringen lieten zien.
Rosa haastte zich naar de deur om open te doen, aangezien de ongeduldige bezoeker al voor de tweede keer had aangebeld. En daar stond, hevig hijgend, Daisy Voss met een gevulde plastic zak onder zijn arm. ‘’Goedemiddag Dokter Voss komt U binnen’’. Daisy mompelde iets onverstaanbaars, stormde als een wervelwind naar binnen en haastte zich, modderige afdrukken van zijn schoenzolen in de gang achterlatend, naar de belendende onderzoeksvertrekken. Thomas en Christoffel keken verbaasd op toen Daisy hen met zijn manke been, waarmee hij nu nog meer sleepte dan anders, bijna omver liep. ‘’Wat brengt jou op dit uur van de dag hier Daisy’’ vroeg Thomas‘’en vanwaar die enorme haast?’’
Wordt vervolgd.. De beproeving.